Elke keer als er zo iets heel ergs gebeurd dan loop ik daar een paar dagen niet goed van.
Waar het voor vele andere gewoon een nieuwsfeit is dat ze na een dag weer vergeten zijn, loop ik daar nog dagen mee in mijn hoofd. Dagen, soms weken. Ik wil er alles over lezen, alles over weten.
Annick Van Uytsel die verdween. De emotionele oproep van haar moeder. Idem voor Maddy.
Kim De Gelder die in een creche babies neer steekt.
Een zot in een winkelcentrum. Een zot op een avent-premiere. Een bus vol kinderen die verongelukt…..
Dagen denk ik aan de slachtoffers, aan hun familie en nabestaanden. Wat zij nu zouden denken, hoe zij zich zouden voelen. Aan de moeder van de (meestal) gestoorde die het drama veroorzaakt heeft.
Veel mensen snappen dat niet. Ik snap dat ook niet. Of toch niet helemaal.
Want ik weet wel waar het vandaan komt, waar het begonnen is.
Twee keer in mijn leven heb ik namelijk al doodsangsten uitgestaan. Eén keer in mijn leven heb ik al zo veel schrik, paniek en verdriet gevoeld dat mijn keel letterlijk gesnoerd werd. Zo hard dat het pijn deed. Verschrikkelijke pijn.
De eerste keer was toen ik begin de 20 was. Ik werkte al een hele tijd in een Pizza Hut restaurant. Op zaterdagavond en in de vakantie. Het was een normale zaterdagavond tot dat ene moment. Het moment waarop ik mijn collega zag. Hij werd in wurggreep gehouden met een pistool op zijn hoofd. Hij moest de gemaskerde man naar de kassa brengen. Voor ik het wist stond er nog zo’n kerel. Vlak naast mij, met het geweer in zijn hand maakte hij duidelijk dat ik op mijn knieën moest gaan zitten, met mijn handen in mijn nek. Ik hoorde mijn andere collega, net terug van bevalingsverlof huilen, schreeuwen, brullen om haar baby. Later bleek dat ook zij bedreigt werd en de kluis moest openen. Doodsangsten stond ze uit, voor zichzelf, voor haar kleine baby. Ik was op mijn knieën gaan zitten en besloot niet meer op te kijken. Mensen die zo zot zijn om een gewapende overval te doen, zijn ook zot genoeg om iemand zomaar neer te knallen gewoon omdat ie naar hun kijkt, zo dacht ik. Plots zag ik overal rook en witte mist. Fuck, dacht ik, ze gaan ons hier vergassen. Of de boel laten ontploffen. Later bleek dat ze de brandblusser aan het leegblazen waren om verwarring te creëren. Verwarring die ze gebruikten om te ontsnappen. Uiteindelijk hadden ze een kleine buit en bleek er maar één iemand echt gewond. De vrachtwagenchauffeur die langs achter aan het leveren was. Die hadden ze neergeslagen om zo binnen te geraken.
De tweede keer ging het om iets helemaal anders. Het sloeg toe op een totaal onverwacht moment. Geen vuiltje aan de lucht. Tot plots het woord kanker viel. Kanker. Mijn moeder had kanker. Die eerste weken waren verschrikkelijk. Ik denk dat ik nog nooit in mijn leven zo veel en zo hard gebleten had (of heb). Er waren momenten dat ik verlamd was van angst. De angst gierde in mijn keel, snoerde alles letterlijk dicht. Ik kon mij nooit voorstellen dat dat zoveel pijn kon doen, verdriet en angst. De onderzoeken volgde en in de plaats van verschrikkelijke onzekerheid kwam er een actieplan. Een strijdplan. Gelukkig volgde er vanaf dan (bijna) alleen maar goed nieuws. De behandeling sloeg aan en nu zijn we zelfs al een zestal jaar verder. Mét een gezonde moeder. Aan onze zijde, in mijn kinders leven. OEF, oef, oef! Meer kan ik niet zeggen.
En daarom, leef ik dus mee! Met al die mensen die véél meer pech hebben. En die vanaf nu de rest van hun leven met die verschrikkelijke pijn en angst moeten leven. Met een onherstelbaar verlies van geloof. Geloof in het goede van de wereld en de mede-mensen. Ik weet niet of ik het zou kunnen in hun plaats. Ik hoop voor hen dat zij het wél kunnen. De moed vinden om door te gaan. Om opnieuw te beginnen. Om verder te gaan….